Ga naar de inhoud

BHV CURSUS ONLINE
De gratis BHV cursus van Nederland!

BRANDBESTRIJDING

INLEIDING
De bedrijfshulpverlener levert een bijdrage aan de brandbestrijding. Hij moet bekend zijn met de principes van de verbranding en van het blussen. De BHV’er moet de verschillende soorten branden kunnen onderscheiden, zodat hij goed en veilig ingezet kan worden bij de bestrijding. Er zijn diverse soorten blusstoffen die bij brandbestrijding gebruikt kunnen worden. De BHV’er kan gebruik maken van kleine blusmiddelen. Voorbeelden van kleine blusmiddelen zijn blusdekens, brandslanghaspels, sprayblussers, poederblussers, koolzuursneeuwblussers en schuimblussers. De bedrijfshulpverlener:

  • Kan een kleine brand beperken en bestrijden;
  • kan veiligheidsvoorzieningen gebruiken;
  • (her)kent de belangrijkste functies van de brandpreventieve maatregelen en voorzieningen;
  • kan de branddriehoek toepassen;
  • kent de ontwikkeling van een brand.

Een kleine brand beperkt zicht tot het voorwerp of de plaats waar de brand is ontstaan. Het vuur is nog niet overgeslagen naar de omgeving. We spreken van een kleine brand als de vlammen kleiner zijn dan de eigen arm (ca. 70 cm). Naast vlammen kan er ook rook te zien zijn. Rook is nog gevaarlijker dan vuur. Wanneer de rook een dunne laag vormt, ruim boven het hoofd van een volwassen persoon, dan is de brand in de meeste gevallen zonder veel risico door de BHV’er te blussen. Blus niet zelf, sluit de deur van de ruimte waarin de brand woedt, bel 112 of laat 112 bellen en begin met de ontruiming als:

  • De vlammen groter zijn dan de eigen arm (ca. 70 cm);
  • de rook in een dikke laag vlak boven het hoofd van een volwassen persoon hangt.

TAKEN VAN DE BEDRIJFSHULPVERLENER BIJ BRANDBESTRIJDING
De BHV’er moet in actie komen, zodra in een bedrijf brand wordt ontdekt. Alle activiteiten met betrekking tot de brandbestrijding vallen onder zijn verantwoordelijkheid. De activiteiten zijn gericht op het voorkomen en beperken van ongevallen en schade en op het onderdrukken van brand. De BHV’er zal, na het ontdekken van een brand, snel moeten reageren. De juiste maatregelen zullen in de juiste volgorde moeten worden uitgevoerd.

Alarmeren:
Een brand moet altijd gemeld worden volgens de brandinstructies. De melding wordt over het algemeen gedaan conform de in het bedrijf geldende procedures of via het landelijke alarmnummer 112. De centralist zal onder andere vragen waar de brand is, wat er brandt en hoeveel personen er aanwezig zijn.

Het blussen van een kleine brand:
Denk, bij het blussen van een kleine brand, steeds aan je eigen veiligheid en die van anderen. Er vallen over het algemeen meer slachtoffers door de gassen en dampen die bij een brand vrijkomen, dan door het vuur zelf. Kun je de kleine brand niet blussen:

  • Sluit ramen en deuren;
  • bel 112 of laat 112 bellen;
  • begin met de ontruiming.

Het verlenen van hulp aan collega’s en/of bezoekers:
Wijs collega’s en/of bezoekers de veilige vluchtweg en de verzamelplaats. Zijn moeten tot nader order op de verzamelplaats blijven, zodat kan worden nagegaan of er nog mensen worden vermist. Sta niet toe dat het gebouw weer betreden wordt.

Het opvangen van de brandweer:
Zorg voor de opvang van de brandweer en wijs hen de weg in de gebouwen en op de terreinen. Duid de mogelijke risico’s voor de hulpverleners, bijvoorbeeld de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Houd aan- en afvoerwegen vrij voor de externe hulpdiensten.

Ontruimingsmaatregelen nemen:
Is er voor het bedrijf een ontruimingsplan opgesteld, dan moet bij een ontruiming gehandeld worden zoals aangegeven in dit plan.

HET VERBRANDINGSPROCES
Een brand is mogelijk als de volgende drie elementen (de branddriehoek) aanwezig zijn:

  • Brandbare stof.
  • Zuurstof.
  • Ontbrandingstemperatuur.

Een verbranding is een scheikundige reactie van een brandbare stof met zuurstof, die gepaard gaat met warmte en vlamverschijnselen. De drie elementen moeten alle aanwezig zijn bij een verbranding met vuurverschijnselen. Om de verbranding van een brandbare stof te onderhouden, moet:

  • De stof tot boven de ontbrandingstemperatuur worden verhit én
  • voldoende verbrandingslucht worden toegevoegd én
  • de stof voldoende brandbaar zijn (kunnen vergassen).

Een brand kan worden voorgesteld als een driehoek. Wordt uit de branddriehoek één van de zijden weggenomen, dan is de driehoek niet langer gesloten. De brand dooft uit. Een brand wordt geblust door het wegnemen van één of meer van de drie factoren:

  • Brandbare stof (bijvoorbeeld het dichtdraaien van de gaskraan);
  • zuurstof (de zuurstoftoevoer verhinderen: verstikken);
  • ontbrandingstemperatuur (door afkoeling: het wegnemen van warmte of verlagen van de temperatuur).

De werking van de verschillende blusstoffen is hierop gebaseerd. Afhankelijk van de situatie wordt voor een bepaalde blusmethode en een bepaalde blusstof gekozen.

DE DIVERSE STADIA VAN BRAND
Zuurstof, een voldoende hoge temperatuur én een brandbare stof zijn nodig voor het ontstaan en het in stand houden van een brand. Brandbare stoffen zijn bijvoorbeeld:

  • Hout, papier, textiel en kolen (vaste vorm);
  • benzine en olie (vloeibare vorm);
  • aardgas, acetyleen, butaan, propaan en LPG (gasvorm).

Er zijn ook brandbare stoffen die tijdens de brand overgaan van een vaste vorm in een vloeibare vorm. Voorbeelden zijn kaarsvet en wasproducten. Er zijn verschillende verschijnselen zichtbaar bij verbranding: vlammen, gloedverschijnselen, smeulverschijnselen of een combinatie hiervan. De verschijnselen zijn afhankelijk van de samenstelling van de brandbare stof. Met behulp van deze verschijnselen en het moment waarop deze zich voordoen, kun je bepalen in welk stadium de brand zich bevindt:

  • Smeulstadium: De brand komt niet tot ontwikkeling door het gebrek aan zuurstof. Er komen veel brandbare gassen vrij, maar weinig warmte.
  • Vlammenstadium: Er is voldoende zuurstof aanwezig. De brand komt snel tot ontwikkeling. Er vindt een grote warmtegifte plaats.
  • Gloeistadium: Er zijn geen brandbare gassen (meer) aanwezig.

ENKELE BEGRIPPEN MET BETREKKING TOT BRAND EN VERBRANDING
Hieronder tref je een aantal van de belangrijkste begrippen aan met betrekking tot brand en verbranding.

  • Brand is een ongewenste, zich ongehinderd uitbreidende en schade of gevaar veroorzakende verbranding.
  • Ontbrandingstemperatuur is de temperatuur waarbij een stof tot ontbranding overgaat.
  • Vlampunt is de temperatuur waarbij een vloeistof nog niet voldoende damp afgeeft om vlam te kunnen vatten.

Voortgang verbrandingsproces is de wijze, waarop een brand zich ontwikkelt. De voortgang van het verbrandingsproces is afhankelijk van de aanwezigheid van zuurstof. De brand wakkert aan door aanvoer van normale omgevingslucht. In de omgevingslucht zit 21% zuurstof. Toevoer van zuivere zuurstof (100% zuurstof) geeft een fellere en snellere verbranding. De brand gaat uit bij een zuurstofgehalte dat onder de 14% ligt. Als niet alle brandbare stof direct in contact staat met de lucht, zal het verbrandingsproces langer duren.

Explosieve verbranding:
Dit is een zeer snelle verbranding met een vermenging van lucht met een gas, damp of vaste, zeer fijne stofdeeltjes. De verbranding vindt in alle richtingen plaats.

Steekvlam:
Dit is een, in één richting optredende, snelle verbranding van een mengsel van lucht met een gas, damp of zeer fijne stofdeeltjes.

BRANDKLASSEN
Alle branden worden ingedeeld in brandklassen van A tot F. De brandklassen zijn:

  • Klasse A – Vastestofbranden. Branden waarbij de brandbare stof een vaste vorm heeft.
  • Klasse B – Vloeistofbranden. Branden waarbij de brandbare stof een vloeibare vorm heeft of deze vorm tijdens de brand aanneemt.
  • Klasse C – Gasbranden. Branden waarbij de brandbare stof een gsvormige toestand heeft.
  • Klasse D – Metaalbranden.
  • Klasse F – Branden met brandbare vetten, olie of bitumen.

In veel gevallen is sprake van een combinatie van deze klassen. De volgende situatie is daar een voorbeeld van: In een werkplaats is een hoeveelheid vloeistof in brand geraakt. Hierdoor heeft een houten werkbank vlam gevat. De brand bereikt ook de gasflessen in de werkplaats.

EEN ELEKTRICITEITSBRAND IS EN BIJZONDER SOORT BRAND
Een elektriciteitsbrand is een brand die gevoed wordt door elektriciteit. De spanning van de spanningvoerende delen kan niet worden uitgeschakeld. Elektriciteit kan een vastestofbrand, vloeistofbrand of gasbrand veroorzaken, door kortsluiting, vonkvorming en oververhitting. In deze gevallen spreek je niet van een elektriciteitsbrand. Er wordt gesproken van een vaste stof-, vloeistof- en/of gasbrand, in het geval elektriciteit alleen de ‘aansteker’ van de brand is. Er is sprake van een elektriciteitsbrand als de elektriciteit niet uitgeschakeld kan worden en de brand in stand houdt.

BLUSSTOFFEN, BLUSMIDDELEN EN BLUSREGELS
Blusstoffen zijn in drie groepen te verdelen:

  • Natte blusstoffen (water, sproeischuim).
  • Droge blusstoffen (droog zand, blusdeken, bluspoeder).
  • Gasvormige blusstoffen (kooldioxide, stikstof).

Kleine blusmiddelen:
Onder kleine blusmiddelen vallen draagbare blustoestellen, blusdekens en vaste slanghaspels. Deze blusmiddelen worden onderverdeeld in die met een onbeperkte en een beperkte werkingsduur. Brandslanghaspels zijn net als blusdekens kleine blusmiddelen met een onbeperkte werkingsduur. Draagbare blustoestellen daarentegen hebben, afhankelijk van de inhoud, een korte werkingsduur, vaak niet meer dan 30 seconden. Een BHV’er kan snel met kleine blusmiddel ingrijpen bij een kleine brand. Uitbreiding van de brand wordt voorkomen, ook als de brand niet direct kan worden geblust. De bedieningsvoorschriften moeten in begrijpelijke taal op de kleine blusmiddelen vermeld staan. Niet-geïnstrueerde personen moeten een klein blusmiddel ook kunnen bedienen.

Draagbare blustoestellen:
Een draagbaar blustoestel is bestemd voor het bestrijden van brand. Het weegt in gevulde staat ten hoogstens 25 kg. Eén persoon kan, op eenvoudige wijze, zonder mechanische kracht, het blustoestel in werking stellen en houden. De vulling bestaat uit een blusstof en een middel, dat zorgt voor het uitdrijven van de blusstof uit het blustoestel.

Algemene regels bij het blussen met een klein blusmiddel, ga als volgt te werk:

  • Benader de brand met een tweede persoon, bij voorkeur ook een BHV’er.
  • Let allereerst op de eigen veiligheid.
  • Beoordeel de situatie.
  • Beoordeel of er sprake is van een kleine brand en of je deze zelf kunt blussen.
  • Beoordeel of het aanwezige blusmiddel kan worden gebruikt. Is dat niet het geval, sluit de deur.
  • Test het blusmiddel (met bijvoorbeeld een proefstoot). Bepaal je veilige afstand tot de brand aan de hand van de worplengte (het maximumbereik) van de blusstof.
  • Blijf laag, op een veilige afstand, waar geen rook of hitte, maar waar wel goed zicht op de brand is.
  • Blus buiten altijd met de wind mee.
  • Ga de brandhaard nooit voorbij.
  • Blus tot de brand uit is.
  • Doe een nacontrole.

Gasbranden alleen blussen als de gastoevoer eerst kan worden afgesloten; let op explosiegevaar! De voordelen van een draagbaar blustoestel zijn:

  • Het door één persoon te bedienen;
  • het is gemakkelijk te bedienen;
  • het is snel in te zetten;
  • het is gemakkelijk te verplaatsen;
  • de blusstof is gemakkelijk te verspreiden.

Het nadeel van een draagbaar blustoestel is de korte werkingsduur. Op ieder blustoestel moet het volgende vermeld staan:

  • Het soort/type blustoestel, de vulling en het blusvermogen;
  • de gebruiksaanwijzing en aanduidingen (pictogrammen) van de brandklassen waarvoor het toestel geschikt is;
  • naam en adres van de leverancier of producent;
  • -et Rijkskeurmerk en het productiejaar.

Natte blusstoffen:
Natte blusstoffen bestaan geheel of gedeeltelijk uit water en zijn hierdoor elektrisch geleidend. Zij zijn in principe niet geschikt voor het blussen van branden bij onder elektrische spanning staande delen. Sproeischuim kan veilig gebruikt worden tot 1000 V (door de verneveling is er een onderbroken straal).

Water:
De natuurlijke tegenhanger van vuur is water. Deze vloeistof is zeer effectief voor het blussen van brand. Het is nog altijd de belangrijkste blusstof. Er zijn middelen om de blussende werking van water te vergroten. Water heeft een groot bluseffect. Het kan veel warmte opnemen. Waterschade wordt beperkt door, met zo min mogelijk water, zoveel mogelijk warmte aan de brand te onttrekken. Het gebruik van een sproeistraal, in plaats van een dikke volle waterstraal maakt dat het water makkelijker verdampt. De stoom die hierbij ontstaat kan brandwonden veroorzaken. De voordelen van water als blusmiddel zijn:

  • Water heeft een groot koelend vermogen;
  • water is meestal in voldoende mate aanweizg of op eenvoudige wijze te verkrijgen;
  • water is gemakkelijk te transporteren;
  • water is in verschillende gebruiksvormen toepasbaar;
  • water is geschikt voor vele soorten branden;
  • water is niet giftig voor degene die blust (pas wel op voor legionallabesmetting);
  • water is goedkoop.

De nadelen van water als blusmiddel zijn:

  • Water is vorstgevoelig;
  • water is gevaarlijk bij het blussen van metaalbranden;
  • water kan veel nevenschade veroorzaken.

Brandslanghaspel:
Een brandslanghaspel is een ‘uit te lopen’ slang, die op een haspel gerold is. Het water stroomt onder druk uit de slangleiding. Er kan richting en vorm worden gegeven aan het water met behulp van de afsluitbare straalpijp. De slanglengte (meestal 20 à 30 meter) wordt bepaald door de indeling van het gebouw. De worplengte (het maximumbereik) bedraagt 5 meter.

Blussen met de brandslanghaspel, ga als volgt te werk:

  • Rol de slang circa 2 meter af en draai de hoofdafsluiter geheel open.
  • Open de straalpijp en controleer een paar seconden of er druk op de slang staat en er water uitkomt.
  • Leg de straalpijp op de grond in de richting van de brand.
  • Rol de slang af in lussen.
  • Leg deze plat op de grond en zorg dat de slang plat blijft liggen.
  • Houd de slang met de ene hand en de straalpijp met de andere hand vast.
  • Benader de brand met een gebonden sproeistraal (begin vanaf circa 10 meter).
  • Blijf laag, op gepaste afstand en richt de sproeistraal op de onderkant van de vlammen.
  • Als de vlammen gedoofd zijn, blus na met een bredere sproeistraal.
  • Kijk links en rechts in de brandhaard om te zien of de brand uit is.
  • Voer een nacontrole uit (let op knetteren, vlammen en rook).
  • Draai de straalpijp dicht.
  • Leg de straalpijp onder de haspel en de slang in lussen richting de haspel.
  • Wind de slang netjes op, waarbij de windingen naast elkaar liggen. De slanghaspel is nu klaar voor een volgende gebruik.
  • Draai de hoofdafsluiter dicht.
  • Open de straalpijp voor je laatste 2 meter slang oprolt en laat de druk eraf gaan.
  • Sluit de straalpijp en hang deze op zijn plaats.

Sproeischuim:
De meeste brandbare vloeistoffen kunnen niet, of slechts zeer moeilijk met water worden geblust. Het bluswater is zwaarder dan de brandbare vloeistof. De brandbare vloeistof zal blijven drijven en het water zinkt weg. De meeste brandbare vloeistoffen mengen niet met water. Je moet een blusstof gebruiken die lichter is dan de brandbare vloeistof. De bluswerking van schuim berust op afdekking. De zuurstof uit de omgevingslucht kan niet bij de brand komen, omdat een laag schuim op de brandende stof is aangebracht. Brandbare gassen of dampen die vrijkomen, zullen niet door de aangebrachte schuimlaag kunnen ontsnappen. De brand moet met een deken van schuim worden afgedekt om een goede bluswerking te verkrijgen.

Sproeischuimblusser:
De inhoud van de sproeischuimblusser bestaat grotendeels uit water met een paar procent schuimvormende vloeistof. De schuimvormende vloeistof is in veel gevallen biologisch afbreekbaar; sommige bevatten echter ook fluorverbindingen (PFAS), die milieugevaarlijk en giftig zijn. De sproeischuimblusser is voorzien van een sproeischuimstraalpijp. De straalpijp produceert een schuimnevel van zeer fijne druppeltjes. Een voordeel van deze nevel is, dat er zonder gevaar branden kunnen worden geblust van onder spanning staande apparatuur. De blussende werking op vaste stoffen berust op een groot afkoelend vermogen. Bij een vloeistofbrand wordt door filmvorming het oppervlak afgedekt. De toevoer van zuurstof naar de brandhaard wordt verhinderd en het verdampen van de brandbare vloeistof wordt beperkt.

Blussen met een sproeischuimblusser, ga als volgt te werk:

  • Haal de blusser van de ophangbeugel, zet hem neer en verwijder de borgpen.
  • Neem de handgreep in de ene hand en het straalpijpje in de andere hand en geef een proefstoot.
  • Benader de brand laag, tot op ongeveer 5 meter.
  • Richt het straalpijpje op de brandhaard en knijp de handgreep in.
  • Blus ononderbroken van links naar rechts en vice versa over de onderkant van de vlammen totdat je geen vlammen meer ziet.
  • Verdeel bij een vastestoffenbrand het sproeischuim over het object en blus vanaf diverse zijden maar loop er nooit voorbij.
  • Bij een vloeistoffenbrand laat je het sproeischuim rustig over het object verspreiden totdat er een schuimlaag ontstaat.
  • Richt bij een vloeistoffenbrand niet in de vloeistof zelf maar net daarboven anders kun je de vloeistof verspreiden en wordt de brand groter.
  • Bekijk van alle kanten of de brand geblust is maar loop er mooit voorbij.
  • Blijf het object in de gaten houden en houd het blusmiddel paraat.
  • Voer een nacontrole uit.
  • Loop achteruit weg van het object.

Vetbrandblusser:
De vetbrandblusser is goedgekeurd voor brandklasse A, B en F. De vetbrandblusser bevat een speciale blusstof (‘wet chemical of ‘chemisch blusschuim’ genaamd), die is bedoeld om een brandende frituurbak af te dekken en adequaat te blussen. Het chemisch blusschuim heeft een emulgerende eigenschap. Er wordt een afsluitende laag gevormd op de brandende vloeistof. Het blusschuim heeft een sterk koelende werking. De temperatuur van de vloeistof daalt snel en komt onder de zelfontbrandingstemperatuur.

Droge blusstoffen:
Droge blusstoffen bevatten geen water. Ze zijn niet elektrisch geleidend. Blijft bij een hoge elektrische spanning, toch altijd voorzichtig.

Blusdeken:
Blusdekens worden gemaakt van een niet, of zeer slecht brandbaar materiaal. Het materiaal kan glaswol zijn, maar ook linnen met een brandwerende coating. Blusdekens kunnen verschillen van formaat en qua uitvoering. De blussende werking van een blusdeken berust op afdekking (het afdichten van de brand voor zuurstof). Kleine branden kunnen geblust worden door er snel een blusdeken overheen te leggen. Een blusdeken kan ook gebruikt worden om een slachtoffer te bedekken.

Bluspoeders:
Bluspoeders bestaan voornamelijk uit zouten. Het is zeer effectief als het door middel van drijfgas verstoven wordt. Er ontstaat een poederwolk door het verstuiven, die als het ware gedragen wordt door het drijfgas. Bluspoeders werken als negatieve katalysator en hebben een vlam afbrekende werking. Dit betekent dat bluspoeders de verbrandingsreactie vertragen. In de brand gespoten bluspoeder vertraagt de verbrandingsreactie zodanig snel, dat de brand vaak snel beëindigd wordt. Het klonteren van het bluspoeder in de blusser moet worden voorkomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ABC- en BC -poeder.

  • ABC-poeder (‘gloedpoeder’) wordt het meest gebruikt en is geschikt voor het blussen van branden van zowel klasse A, B als C.
  • BC-poeder is alleen geschikt voor het blussen van klasse B- en C-branden.
  • D-poeder is geschikt voor metaalbranden. Zuurstoftoetreding wordt voorkomen, doordat het poeder een korst over het metaal vormt.

Gebruik van bluspoeder in een afgesloten ruimte kan veel nevenschade veroorzaken (zout is corrossief) en bluspoeder kan overal indringen. Elektronische apparatuur wordt onbruikbaar en mechanische delen (zoals lagers) kunnen vastlopen. Bovendien ontneemt bluspoeder het zicht, Er kan daardoor bij andere aanwezigen in de afgesloten ruimte paniek ontstaan. De koelende werking van bluspoeder is verwaarloosbaar. Bij vloeistofbranden met een langere brandduur kan herontsteking ontstaan. De voordelen van bluspoeder zijn:

  • Het is zeer geschikt voor het blussen van vloeistof- en vloeistofcombinatiebranden;
  • het is niet elektrisch geleidend;
  • het is niet vorstgevoelig
  • het kan zowel in de openlucht, als in een besloten ruimte waar personen aanwezig zijn, worden gebruikt.

De nadelen van bluspoeder zijn:

  • Het is minder geschikt voor ruimtes waarin zich gevoelige apparaten bevinden;
  • het heeft geen koelend vermogen (herontsteking!);het is minder geschikt voor brandende metalen;
  • het veroorzaakt in besloten ruimten veel nevenschade.

Blussen met een poederblusser, ga als volgt te werk:

  • Haal de blusser van de ophangbeugel, zet hem neer en verwijder de borgpen.
  • Neem de handgreep of draagbeugel in de ene hand en het straalpijpje of slang in de andere hand en geef een proefstoot.
  • Benader de brand laag, tot op ongeveer 5 tot 7 meter.
  • Richt het straalpijpje op de brandhaard en knijp de handgreep in.
  • De brand wordt geblust door de wolk van blusstof. Hoe groter de wolk, hoe groter het effect.
  • Blus van links naar rechts en vice versa over de onderkant van de vlammen.
  • Bij een vaste stoffenbrand geef je een stoot poeder, wacht tot de wolk weg is en geef net zolang een stoot totdat je geen vlammen en gloed meer ziet. Houd er rekening mee dat je door de wolk geen vlammen of gloed kunt zien.
  • Bij een vloeistoffenbrand blijf je ononderbroken blussen tot je geen vlammen meer ziet9.Richt bij een vloeistoffenbrand niet in de vloeistof zelf maar net daarboven anders kun je de vloeistof verspreiden en wordt de brand groter.
  • Blus de brand van verschillende kanten maar loop er nooit voorbij.
  • Het grootste gevaar bij blussen met poeder is de kans op herontsteking.
  • Blijf het object in de gaten houden en houd het blusmiddel paraat.
  • Voer een nacontrole uit.
  • Loop achteruit weg van het object.

Poederblusser:
De poederblusser is een (hand) brandblustoestel met groot blusvermogen, waarin droogpoeder als blusstof wordt gebruikt. Het uitdrijvende gas in kleinere toestellen is kooldioxide, in grotere blustoestellen of blusinstallaties stikstof. Gebruik de juiste poedersoort (ABC-, BC- of D poeder), afhankelijk van de te beveiligen ruimte en/of materialen. Poederblussers zijn in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar. Grotere poederblustoestellen kunnen zijn voorzien van een hogedrukpatroon. Hierin is het (uit)drijfgas samengeperst. Het bluspoeder staat niet permanent onder druk. Het afsluitplaatje wordt geperforeerd bij het indrukken van de knijpkraan. Het bluspoeder stroomt met kracht naar buiten. In kleine poederblussers (zoals autoblussers) zit het (uit)drijfgas niet in een aparte hogedrukpatroon. Het bluspoeder in het toestel staat onder een permanente druk. De maximale spuitduur van kleine poederblussers is 6 tot 8 seconden. Deze toestellen zijn voorzien van een drukmeter.

Gasvormige blusstoffen:
Gasvormige blusstoffen bevatten net als droge blusstoffen geen water. Gasvormige blusstoffen zijn ook niet elektrisch geleidend.

Koolzuursneeuw:
De bluswerking van koolzuursneeuw berust op verdringing van zuurstof. De sneeuw ontstaat door koolzuurgas (kooldioxide, CO2) uit een drukfles snel te laten uitzetten. Aan de uitstroomopening van de drukfles is een zogeheten ‘expansiekoker’ (een taps toelopende koker van isolerend materiaal) bevestigd. Een klein deel van het koolzuurgas gaat bij het uitstromen in sneeuw over. Het overige deel van het koolzuurgas stroomt in gasvormige toestand uit. Het uitrstromende gas neemt de sneeuw mee. Er ontstaat een gas/sneeuwwolk die de brandende stof omhult. Hierdoor is er gevaar van zuurstoftekort wanneer de koolzuursneeuw gebruikt wordt in kleine, besloten ruimtes.

Koolzuursneeuwblusser:
De koolzuursneeuwblusser is een alternatief voor een poederblusser of water, als die veel schade zouden opleveren of een gevaar voor de gebruiker. De werkingsduur is kort, de worp-lengte minder dan 2 meter. De fles is gevuld met kooldioxide die zó sterk is samengeperst, dat het een vloeistof is geworden. Er is geen uitdrijfgas nodig om de kooldioxide uit de fles te laten stromen. De ‘eigen’ druk (60 bar) is zo hoog dat, na het openen van de afsluiter, het uitstromen spontaan plaatsvindt.

Blussen met de koolzuursneeuwblusser, ga als volgt te werk:

  • Haal de blusser van de ophangbeugel, zet hem neer en verwijder de borgpen.
  • Neem de handgreep in de ene hand en het handvat van de koker (niet de k oker zelf ivm bevriezingsgevaar!) in de andere hand en geef een proefstoot.
  • Benader de brand laag, tot op ongeveer 1 meter.
  • Richt de bluskoker op de brandhaard en knijp de handgreep in.
  • Blus ononderbroken van links naar rechts en vice versa over de onderkant van de vlammen totdat je geen vlammen meer ziet.
  • Zorg ervoor dat de CO2 de gehele brandhaard bedekt.
  • Richt bij een vloeistoffenbrand niet in de vloeistof zelf maar net daarboven anders kun je de vloeistof verspreiden en wordt de brand groter.
  • Blus de brand van verschillende kanten maar loop er nooit voorbij.
  • Let op herontsteking.
  • Blijf het object in de gaten houden en houd het blusmiddel paraat.
  • Voer een nacontrole uit.
  • Loop achteruit weg van het object.

Let op: de expansiekoker kan tot -80 C afkoelen!

Droge blusleiding:
Een droge blusleiding is een pijpleiding in of aan een gebouw, die door de brandweer wordt gebruikt om bluswater naar de verdiepingen te leiden. Het gebruik van een droge blusleiding bij brandbestrijding heeft de volgende voordelen:

  • Er kan sneller worden opgetreden;
  • Het brandweerpersoneel raakt minder snel vermoeid.
  • Het trappenhuis wordt niet belemmerd door brandslangen.

GEVAREN BIJ BRANDBESTRIJDING EN HULPVERLENING
De hulp van een BHV’er kan worden ingeroepen bij calamiteiten zoals brand, dreigende explosies en instortingen of wanneer een persoon bekneld of ingesloten zit. Om de hulp op een veilige manier te kunnen verlenen, moet je als BHV’er weten met welke gevarenskenmerken je te maken hebt.

  • Menskenmerken (hoe kunnen aanwezigen veilig het gebouw verlaten).
  • Gebouwkenmerken (op welke manier zijn onderdelen van het gebouw bestand tegen brand).
  • Brandkenmerken(hoe verloopt een brand).
  • Interventiekenmerken (hoe snel moet je ter plaatse zij, wat kun je doen als hulpverlener).
  • Omgevingskenmerken (weke invloed heeft de omgeving op de brandveiligheid).

Denk altijd eerst aan je eigen veiligheid! Er zijn veel gevaren waaraan je kunt worden blootgesteld. Deze gevaren mogen je er echter niet van weerhouden om je taak uit te voeren. Het is van groot belang dat je op de hoogte van de gevaren bent, zodat je de juiste maatregelen kunt nemen. In deze paragraaf worden gevaren behandeld waarmee je bij de brandbestrijding en hulpverlening geconfronteerd kunt worden. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de deurprocedure, rook en koolmonoxide, explosiegevaar, gevaren door elektriciteit en gevaarlijke stoffen.

Deurprocedure:
De (tweede) BHV’er heeft, als hij naar de plaats van het incident gaat, een klein blusmiddel bij zich. Wanneer de vermoedelijke brand achter een deur woedt, plaatst de BHV’er dit blusmiddel binnen handbereik. Bij het vermoeden van een brand in een ruimte achter een gesloten deur mag de deur niet zomaar geopend worden. Probeer eerst te weten te komen welke situatie je zou kunnen aantreffen. Ga na of er zich nog personen achter de gesloten deur bevinden. Een warm deuroppervlak geeft aan dat de temperatuur aan de andere kant hoog is. Controleer met de rug van je handen langs de randen van de deur en voel of het warm aanvoelt. Bewaar enige afstand tot de deur in verband met de eventuele warmte. Wanneer je warmte voelt, ga er dan van uit dat er brand woedt achter de gesloten deur. De deur kan voorzichtig (er kan een steekvlam ontstaan) iets geopend worden als je bij de controle geen warmte aan de deur hebt gevoeld.

Open de deur als volgt verder:
Afdraaiende deur (de deur draait van je af als de scharnieren niet zichtbaar zijn):

  • Kniel voor muur, op armafstand van de klink;
  • wend je gezicht af van de deuropening;
  • open de deur een klein stukje maar houd de klink vast. Wacht enige seconden.

Toedraaiende deur (de deur draait naar je toe als de scharnieren zichtbaar zijn)

  • Kniel voor de deur, aan de kant van de scharnieren;
  • wend je gezicht af van de deuropening;
  • houd de deur bij het openen tegen met je voet;
  • doe de deur voorzichtig op een kier en wacht enige seconden.

Wanneer er vlammen of rook boven de deur uitkomen sluit je de deur en sla je alarm. Ga na of er iemand in de ruimte aanwezig is door te roepen. Is er een reactie, vraag dan of de persoon naar je toe kan komen en evacueer hem als dat veilig kan (ga niet zelf naar binnen: denk voortdurend aan je eigen veiligheid). Kan er geen evacuatie plaats vinden, meld aan de meldcentrale dat er slachtoffers zijn en in welke ruimte ze zich bevinden. Blijf zo lang als dat veilig kan communiceren met het slachtoffer (ben je met een collega-BHV’er, laat hem dan alvast verder gaan met de ontruimingsprocedure). De BHV’er moet daarna als volgt handelen om uitbreiding van de brand te voorkomen:

  • Hij laat de deur gesloten;
  • hij waarschuwt de omgeving;
  • hij alarmeert;
  • hij gaat verder met ontruimen.

Is er geen sprake van rook, hitte of vlammen boven de deur, open de deur voorzichtig iets verder om in de ruimte te kunnen kijken. Is er alsnog sprake van veel rook, hitte of vlammen: sluit de deur. Ook nu ga je na of er zich iemand in de ruimte bevindt en of hij geëvacueerd kan worden. Kan er geen evacuatie plaats vinden, meld aan de meldcentrale dat er slachtoffers zijn en in welke ruimte ze zich bevinden. Is er in de ruimte geen sprake van veel rook, hitte of vlammen, dan kun je naar binnen gaan. Zorg voor een veilige terugtocht. Controleer vóór het naar binnen gaan altijd of er een binnen-klink aan de deur zit! Je kunt een bluspoging doen, als er sprake is van een kleine brand. Rookverspreiding moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Wanneer er te veel hitte, te veel rook of te weinig zicht is of ontstaat: ga uit de ruimte en sluit de deur!

Rook en koolmonoxide:
Rook ontstaat bij brand door een onvolledige verbranding. Rook kan het zicht ontnemen en kan een aantal stoffen bevatten die zeer gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Eén van de meest gevaarlijke stoffen is koolmonoxide (CO), dat kleurloos, reukloos en smaakloos is. Koolmonoxide kan al bij zeer kleine hoeveelheden leiden tot bewusteloosheid of erger. De meeste letsels bij brand worden veroorzaakt door de rook. Hoe donkerder de rook, hoe giftiger. Rook kan ook de brand en hitte verspreiden.

Explosiegevaar:
Een explosie kan veroorzaakt worden door gassen, dampen, brandgevaarlijke vloeistoffen, gasflessen, drukvaten, flessen met koolzuurhoudende dranken, acetyleenflessen, spuitbussen en gaspatronen.

Vermijd elk gebruik van open vuur en vonk veroorzakende voorwerpen bij een vermoeden van een explosief gas-/luchtmengsel in de omgeving. Lichtschakelaars kunnen vonken veroorzaken, ook al zie je de vonken door de afscherming niet. Waarschuw altijd de brandweer bij een vermoeden van een lekkage van gassen en dampen.

Gevaren door elektriciteit:
Elektriciteit laat zich makkelijk verplaatsen. Elektriciteit kan bijna op elke gewenste plaats beschikbaar zijn met behulp van een verlengsnoer en verdeelstekkers. Houd rekening met de volgende gevaren:

  • Snoeren en kabels kunnen overal liggen;
  • de isolatiemantel van snoeren en kabels kan beschadigd zijn door brand, explosie of instorting;
  • het beschermende huis van elektrische apparatuur kan defect raken, waardoor spanningvoerende delen bloot komen te liggen. Aanraking ervan betekent direct levensgevaar!

Spanning (zowel laag- als hoogspanning) is levensgevaarlijk!
Let op bij het blussen met water. Water geleidt elektriciteit. Blus je met een gebonden straal, dan kan deze straal dienen als geleider. Haal altijd de elektrische spanning weg voordat je gaat blussen. Ruimten waarin zich hoogspanning bevindt zijn in de regel voorzien van een hoogspanningsbord. Een zwart/geel gestreept bord geeft aan dat erin de betreffende ruimte niet met water mag worden geblust. Hiervoor kunnen twee redenen zijn:

  • Er bevindt zich hoogspanning in de ruimte;
  • de aanwezige apparatuur is niet tegen water bestand.

Het advies luidt: ‘Handen af van onder spanning staande apparatuur of geleiders!’

Gevaarlijke stoffen:
De BHV’er kan te maken krijgen met gevaarlijke stoffen tijdens de bestrijding van een calamiteit. Na ongevallen of onregelmatigheden bij het transport of de opslag moeten snel doeltreffende maatregelen genomen worden. Er gelden voorschriften voor het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het is van belang dat de aard van de gevaarlijke stof direct kan worden vastgesteld. Het is verplicht dat bepaalde etiketten en borden altijd zichtbaar zijn. De BHV’er kan een betere inschatting van de gevaren maken en adequaat handelen.

Verpakking:
De GHS-richtlijn schrijf voor dat op het etiket van een gevaarlijke stof de volgende informatie moet staan:

  • De naam van het product;
  • de gevarenpictorgrammen (zie hieronder);
  • de gegevens van de leverancier of importeur;
  • de H(azard)- en P(revention)-zinnen.

De H- of gevarenzinnen geven aan welke gevaren of risico’s een stof/product met zich mee brengt. De P-zinnen of veiligheidsaanbevelingen geven aan welke preventie- en veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen om risico’s bij het werken met het product te voorkomen.

De gevarensymbolen zijn verdeeld in:

  • Lange termijn gezondheidsschadelijk.
  • Explosiegevaar.
  • Brandgevaarlijk.
  • Brand bevorderend.
  • Houder onder druk.
  • Bijtend.
  • Giftig.
  • Schadelijk.
  • Milieugevaarlijk.

BRANDPREVENTIE BIJ EEN KINDERDAGVERBLIJF OF BUITENSCHOOLSE OPVANG (BSO)
In het pand moeten (middel een Plan van aanpak als onderdeel van de Risico- Inventarisatie & – Evaluatie (RI&E) preventieve maatregelen genomen worden om brand te voorkomen. Enkele voorbeelden:

  • Prullen- of vergaarpakken moeten bij voorkeur van metaal zijn en voorzien van een zelfdovend deksel;
  • elektrische apparatuur moet periodiek onderhouden worden;
  • materialen die niet behoren tot de centrale verwarmingsinstallatie mogen niet opgeslagen worden in en om de ruimte waar de installatie staat;
  • er mogen geen goederen opgeslagen worden onder trappen, in gangen en in het trappenhuis;
  • brandgevaarlijke stoffen moeten volgens de daarvoor geldende regels worden opgeslagen;
  • gebruik alleen goedgekeurde stekkers of stopcontacten voor elektrische aansluitingen;
  • er moeten bliksemafleiders geplaatst worden op hoge gebouwen;
  • er moeten voorzorgsmaatregelen genomen worden bij het verrichten vna brandgevaarlijke reparaties en handelingen;
  • de brandcompartimentering van het gebouw moet intact gehouden worden. Houd daarom de branddeuren gesloten;
  • er moet een brandmeldinstallatie (BMI) aanwezig zijn. Een automatische brandmelder kan de melding automatisch doorsturen naar de alarmcentrale. Als er voldoende personen aanwezig zijn om zelf voor de ontruiming te zorgen, kan de melding vertraagd worden. Meldingen van handbrandmelders mogen nooit worden vertraagd;
  • het magazijn moet altijd vrij toegankelijk of te verlaten zijn en er mag in deze ruimte niet gerookt worden;
  • nooduitgangen moeten vrijgehouden worden. Ze mogen niet geblokkeerd worden door speelgoed, wandelwagen e.d.

Een kind is van nature nieuwsgierig en wil de wereld om zich heen ontdekken. Probeer te voorkomen dat een kind hierbij letsel oploopt. Scherm gevaarlijke voorwerpen af of vervang ze. Vervang bijvoorbeeld CO2- of poederblussers door schuimblussers, omdat deze minder gevaar opleveren voor een kind. Maatregelen om de kans op brand en daarbij behorend letsel zoveel mogelijk te beperken zijn:

  • Leer de kinderen wat ze moeten doen als ze rook of vuur zien of als de brandmelder afgaat;
  • zie toe op brandveilig gedrag en spreek kinderen aan op onveilig gedrag;
  • organiseer een ‘brandveiligheidsbijeenkomst’ voor de kinderen en de ouders;
  • vraag ouders onveilige situatie te melden.

BRANDPREVENTIE TIJDENS FESTIVITEITEN OP HET KINDERDAGVERBLIJF OF DE BSO
De dagelijkse gang van zaken op het kinderdagverblijf of de BSO kan afwijken van de normale. Denk hierbij aan het vieren van feest(dagen), het geven van een voorstelling, het houden van een sportdag of projectweek. Daarbij kunnen zich onverwachte situaties voordoen die brandgevaar opleveren.

De volgende materialen of situaties kunnen brandgevaar met zich meebrengen:

  • Er wordt vuurwerk (zoals sterretjes) afgestoken waarvan gedacht wordt dat het ongevaarlijk is;
  • er worden bij wijze van grap rollen toiletpapier uitgerold;
  • er wordt brandgevaarlijke versiering aangebracht op wand en plafond zoals tekeningen, slingers en werkjes;
  • er worden kaarsen en waxinelichtjes aangestoken;
  • er worden grote lappen papier, plastic en/of doeken opgehangen als decor;
  • de vluchtdeuren worden afgesloten om te voorkomen dat ongenode gasten het gebouw binnenkomen anders dan door de voordeur.

Het is aan te bevelen om bij aanschaf van (feest)verlichting te kijken of deze voorzien is van een KEMA-keurmerk of CE-markering. In de dagen rond de jaarwisseling moet er extra gesurveilleerd worden, omdat jongeren in deze tijd bezig zijn met (het afsteken van) vuurwerk. Er is een handige online tool beschikbaar op www.risico-monitor.nl om de risico’s op een kinderdagverblijf of BSO in kaart te brengen. Op deze website zijn tevens regels en aanbevelingen terug te vinden met betrekking tot feestvieren en brandveiligheid.

Enkele aanbevelingen zijn:

  • Houd kleine kinderen uit de buurt van kaarsen en waxinelichtjes;
  • gebruik een aansteker met kinderbeveiliging;
  • houd lucifers en aanstekers buiten het bereik van kinderen. Ze vinden het leuk om hiermee ’te spelen’.

Vervolg gratis cursus

BHV Levensreddend handelen
BHV Ontruiming
BHV Algemeen

Natuurlijk wil je ook een officieel certificaat als je alles hebt bestudeerd.
JijenBHV biedt hieronder een bijbehorend online examen. Voor slechts 89 euro!
Nu tijdelijk met gratis BHV vest.